Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9967

Datum uitspraak2001-01-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers515-H-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Uitspraak : 7 februari 2001 Rek.nummer : 515-H-00 Rek.nr rb. : 99-5417 GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE FAMILIEKAMER B e s c h i k k i n g in de zaak van 1. [naam vrouw] (de vrouw), en 2. [naam man] (de man), beiden wonende te [woonplaats verzoekers], verzoekers in hoger beroep, hierna te noemen: de verzoekers, procureur mr. B.R. Angad Gaur. Als belanghebbende is aangemerkt: DE AMBTENAAR VAN DE BURGERLIJKE STAND VAN DE GEMEENTE LEIDEN, zetelend te Leiden, verweerder in hoger beroep, hierna te noemen: de ambtenaar. PROCESVERLOOP De verzoekers zijn op 11 juli 2000 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 19 juni 2000. De ambtenaar heeft op 8 september 2000 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de verzoekers zijn bij het hof op 16 augustus 2000 aanvullende stukken ingekomen. Op 11 oktober 2000 is (wederom) het beroepschrift met bijlagen bij het hof ingediend. Op 17 januari 2001 is de zaak mondeling behandeld. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen. Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal mr. L.A.J.M. van Dijk, is gehoord. VASTSTAANDE FEITEN Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende vast. De ambtenaar heeft bij besluit van 8 juli 1999, op grond van artikel 18b lid 1 BW, geweigerd over te gaan tot aangifte van het voorgenomen huwelijk van verzoekers, omdat de man geen bewijsstuk heeft overgelegd waaruit blijkt dat het eerdere huwelijk van hem - met [naam voormalige echtgenote] - door ontbinding is geëindigd, hetgeen op grond van artikel 1:44, lid 1, onder d BW vereist is om een nieuw huwelijk te kunnen aangaan. In het volgens de bestreden beschikking op 7 september 1999 bij de rechtbank ingediende verzoekschrift hebben de verzoekers verzocht te verklaren dat de in het verzoekschrift genoemde en aan de ambtenaar ter hand gestelde bescheiden genoegzaam zijn om tot afkondiging en voltrekking van het huwelijk tussen hen over te gaan. Voorts hebben zij verzocht de ambtenaar op te dragen tot afkondiging en voltrekking van hun huwelijk over te gaan. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP 1. De verzoekers verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog hun in eerste aanleg gedane verzoek toe te wijzen, althans een zodanige beslissing te geven als het hof vermeent te behoren. De ambtenaar bestrijdt hun beroep. 2. Blijkens het bepaalde in artikel 429o lid 1 Rv. juncto artikel 429d lid 3 Rv., dient de indiening in zaken waarvan een rechterlijk college of zijn president kennis neemt, te geschieden door een procureur. Nu vast staat dat de advocaat van de verzoekers, mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem, het beroepschrift rechtstreeks, derhalve buiten de procureur om, bij het hof heeft ingediend en zelf heeft ondertekend en in het dossier zich geen door een procureur getekend beroepschrift bevindt, dienen de verzoekers niet ontvankelijk te worden verklaard in hun hoger beroep, zoals ook is geconcludeerd door de advocaat-generaal. 3. Het hof merkt nog op, dat ingevolge het bepaalde in artikel 429o lid 2 Rv. de verzoekers zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval voor de dag van de behandeling, afschriften dienen over te leggen van het oorspronkelijke verzoekschrift en van de beschikking waarvan beroep. Vaststaat dat de verzoekers, ondanks een aan de procureur gericht verzoek van 22 augustus 2000 om processtukken uit de eerste aanleg aan de griffie van het hof toe te zenden, geen oorspronkelijk verzoekschrift aan het hof hebben overgelegd. Voorts is mr. Roethof door de rechtbank aangemerkt als procureur en is blijkens het door hem ter zitting getoonde oorspronkelijk verzoekschrift komen vast te staan dat ook dat verzoekschrift rechtstreeks, derhalve buiten de procureur om, bij de rechtbank is ingediend. De ambtenaar heeft bij het op 8 juli 1999 genomen en verzonden besluit op grond van artikel 18b lid 1 BW geweigerd tot aangifte van het voorgenomen huwelijk van de verzoekers over te gaan. De verzoekers hadden op grond van het bepaalde in artikel 1:27 BW de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzending van het besluit een verzoekschrift in te dienen bij de rechtbank. In de bestreden beschikking staat vermeld dat het inleidende verzoekschrift op 7 september 1999 bij de rechtbank is ingekomen. Indien deze vaststelling juist zou zijn, die eerst ter zitting in hoger beroep is bestreden, had de rechtbank verzoekers niet ontvankelijk dienen te verklaren in hun inleidend verzoek. BESLISSING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP Het hof: verklaart de verzoekers niet ontvankelijk in hun hoger beroep. Deze beschikking is gegeven door mrs. Hehemann, Pannekoek-Dubois en Van Oldenborgh, bijge-staan door Suderée als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 7 februari 2001.